Het Hof van Beroep van Antwerpen velde in 2022 een interessant arrest in deze materie. Het ging in deze zaak om een geheimhoudingsverplichting in het kader van een aandelenoverdracht (RW 2022-23, 1594).
Het arrest betrof een discussie omtrent de geldigheid van een geheimhoudingsverplichting zonder duurtijd.
Dit kan op twee manieren beschouwd worden:
Het Hof van Beroep oordeelde dat een gebrek aan duurtijd geen probleem is, aangezien de geldingsduur impliciet vervat is in de clausule, in die zin dat de vertrouwelijkheid geldt voor de “maximumduur op het ogenblik waarop de informatie haar geheim karakter verliest of het legitiem belang bij geheimhouding verdwijnt”.
Volgens het Hof is dit “een uitdovende tijdsbepaling, in de zin dat het gaat om toekomstige maar zekere gebeurtenissen die het tenietgaan van de geheimhoudingsverbintenissen tot gevolg hebben”. Het Hof gaat er dus vanuit dat in principe elke informatie op een bepaald moment haar “geheim” karakter verliest.
Het Hof van Beroep past dit principe vervolgens toe op de casus:
Het Hof van Beroep bevestigt dat het niet absoluut noodzakelijk is om een duurtijd op te nemen in een vertrouwelijkheidsverplichting.
Dit betekent dat de gangbare praktijk om bv. in overeenkomsten tot overdracht van aandelen of ook een managementovereenkomst expliciet de duurtijd van vertrouwelijkheidsverplichtingen te bepalen (bv. vertrouwelijkheid “gedurende 5 jaar”) strikt gezien onnodig is en zelfs in bepaalde mate averechtse/ongewenste effecten kan hebben, aangezien dit inherent inhoudt dat de informatie daarna publiek mag worden gemaakt. De partijen zijn dan conventioneel overeengekomen dat de informatie vanaf dat moment haar vertrouwelijkheid verliest, zelfs indien dit in de praktijk mogelijk niet het geval kan zijn, hetgeen dus zou kunnen leiden tot een verspreiding ervan.
In het licht van het arrest van het Hof van Beroep is deze praktijk dus twijfelachtig en allerminst sluitend, want het is niet per definitie zo dat informatie al na 5 jaar na het vertrouwelijk karakter verliest en op dat moment per definitie verspreid mag worden.
Een expliciete tijdsbepaling kan echter wel een sensibiliserend effect hebben.
In het arbeidsrecht geldt artikel 17 van de Arbeidsovereenkomstenwet:
“De werknemer is verplicht zowel gedurende de overeenkomst als na het beëindigen daarvan, zich ervan te onthouden een bedrijfsgeheim (…) waarvan hij in de uitoefening van zijn beroepsarbeid kennis kan krijgen, op onrechtmatige wijze te verkrijgen, te gebruiken of openbaar te maken (…) alsook geheimen in verband met persoonlijke of vertrouwelijke aangelegenheden, waarvan hij in de uitoefening van zijn beroepsarbeid kennis kan hebben, bekend te maken.”
Dit wetsartikel bevat geen duurtijd.
In een arrest van 24 januari 2022 past het Hof van Cassatie in het kader van een discussie omtrent oneerlijke concurrentie deze vertrouwelijkheidsverplichting toe zonder enige opmerking omtrent het gebrek aan duurtijd.
De argumentatie van het Hof van Beroep lijkt dus naar analogie te gelden voor arbeidsrechtelijke kwesties.
Het is mogelijk om (a) het sensibiliserend effect én (b) het vermijden van een ongewenste beperking van de duurtijd van de vertrouwelijkheidsverplichting samen te brengen in één clausule met:
Op deze wijze is er geen onnodige beperking in de tijd en blijven de belangen beschermd. Maar uit de rechtspraak blijkt dat het dus evengoed mogelijk is om geen enkele verwijzing naar duurtijd van de verbintenis te vermelden.