Correct omgaan met factuurvoorwaarden in internationale handel

Auteur(s): Bert Gregoir
Geplaatst op: 09 januari 2013

Recent werden twee arresten gepubliceerd van respectievelijk het hof van beroep te Antwerpen (30 maart 2009, RW 2012-13, 107) en het hof van beroep te Gent (1 februari 2012, RW 2012-13, 24) die de puntjes op de i zetten aangaande de regels rond een bevoegdheidsbeding in algemene voorwaarden van een Belgisch bedrijf dat handelt met een bedrijf uit een andere EU-lidstaat.

In het algemeen gesproken is het zo dat onder de EEX-Verordening (die regelt welke rechtbanken er bevoegd zijn bij grensoverschrijdende geschillen binnen de EU) de partijen de mogelijkheid hebben de bevoegde rechtbank contractueel vast te leggen. Op zich is dit dezelfde situatie als naar intern Belgisch recht dus. Indien er tussen de partijen een schriftelijke overeenkomst is gesloten die een bevoegdheidsbeding bevat blijft het eenvoudig: een dergelijke overeenkomst is in principe geldig en zal bepalen welke rechter er uitsluitend bevoegd is.

Maar vaak zal er geen dergelijke overeenkomst zijn of voorziet deze niet in een bevoegdheidsbeding en tracht de leverancier of dienstverstrekker terug te vallen op zijn factuurvoorwaarden, die doorgaans voorzien in de bevoegdheid van “zijn” lokale rechtbank.

Naar intern Belgisch recht is het vrij algemeen aanvaard dat bij gebrek aan tijdig protest een factuur beschouwd wordt als zijnde aanvaard, en dat een dergelijke aanvaarding ook betrekking heeft op de factuurvoorwaarden. Zo kan zelfs bij een eenmalige handelstransactie de partij die de factuur heeft uitgeschreven op de toepassing van zijn factuurvoorwaarden staan indien de factuur niet (tijdig) betwist werd. Dit geldt ook wanneer deze factuurvoorwaarden afwijken van een eerdere schriftelijke overeenkomst. (Cass. 7 januari 2005, http://www.cass.be/)

Naar Europees recht dienen echter de regels van art. 23 van de EEX-Verordening gevolgd te worden, die voorzien dat een bevoegdheidsbeding slechts geldig kan worden overeengekomen op drie limitatief opgesomde manieren, waaronder bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst. Tenzij de factuurvoorwaarden deel uitmaken van een geschreven contract, bijvoorbeeld omdat ze vermeld waren op de ondertekende bestelbon, zal de partij die zich erop wil beroepen in de regel moeten bewijzen dat de voorwaarden vooraf aan het sluiten van de overeenkomst werden overgemaakt en dat zijn wederpartij er uitdrukkelijk mee heeft ingestemd.

In de besproken arresten wordt duidelijk gemaakt dat van dergelijk bewijs geen sprake kan zijn zo de factuurvoorwaarden gesteld zijn in een taal waarvan niet aangetoond wordt dat de geadresseerde deze machtig is. In beide gevallen ging het om Nederlandstalige voorwaarden en waren de wederpartijen gevestigd in respectievelijk Duitsland en Oostenrijk, waarbij de contacten afwisselend in het Engels en het Duits verliepen.

Dit leidt in beide gevallen tot het besluit dat er geen bewijs voorligt van de instemming van de wederpartij met de factuurvoorwaarden, en dan in het bijzonder met het bevoegdheidsbeding. Dit leidt er telkens toe dat de Belgische rechter zich zonder rechtsmacht verklaart, waardoor de eiser terug naar af moet en genoodzaakt is zijn proces opnieuw te beginnen in de lidstaat van zijn contractspartij. Het Europese recht kent immers geen doorverwijzing van zaken tussen rechters in verschillende lidstaten.

Het besluit is dat in de internationale handel het de moeite loont om:

  1. Te voorzien in een vertaling van de factuurvoorwaarden in de taal die bij de handelsbetrekkingen gebruikt wordt, en
  2. Een schriftelijke instemming met de condities te bekomen op het tijdstip van contractsluiting.
Een dergelijke instemming kan overigens ook langs elektronische weg gegeven worden.