De nieuwe pandwet: enkele essentiële punten

Auteur(s): Bert Gregoir
Categorie: Ondernemingsrecht,
Geplaatst op: 02 december 2013
Twee wetten van resp. 24 juni 2013 en 11 juli 2013 (B.S. 2 augustus 2013) die uiterlijk 1 december  2014 van kracht zouden worden, zorgen voor een grondige wijziging van het pandrecht. Er wordt een afzonderlijk hoofdstuk over pandrecht in het Burgerlijk Wetboek gevoegd, waardoor artikelen 2071 t/m 2091 worden vervangen door 76 nieuwe artikelen. Enkele van de voor de praktijk belangrijkste wijzigingen door deze nieuwe pandwet zijn de volgende.

Invoering van een bezitloos pandrecht

Het zal vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe pandwet niet langer noodzakelijk dat de roerende goederen van de pandgever aan de pandhouder dienen te worden afgegeven vooraleer er een pand op te kunnen vestigen (bezitloos pandrecht). Voordien vormde dergelijke buitenbezitstelling - een geldigheidsvoorwaarde voor wie niet de hele handelszaak in pand wilde geven - een struikelblok. De kredietnemer zal dus zijn goederen kunnen behouden en blijven gebruiken om er desgevallend inkomsten uit te verwerven. De buitenbezitstelling (die nog steeds mogelijk blijft) zorgt traditioneel voor de tegenwerpelijkheid van het pandrecht aan derden, hetgeen bij het bezitloos pandrecht gegarandeerd zal worden door de registratie in een nieuw nationaal pandregister bij de dienst Hypotheken van de FOD Financiën. Voor de praktische modaliteiten van deze registratie én voor de kosten daarvan is het afwachten op de uitvoeringsbesluiten. Het laat zich aanzien dat de hoogte van deze kosten bepalend zal zijn voor het succes van het vernieuwde pandrecht.

Tegenwerpelijkheid aan de verkrijger te goeder trouw

Gezien de schuldenaar - pandgever in het bezit blijft van zijn in pand gegeven goederen, is hij ook minstens fysiek in staat deze te verkopen aan een nietsvermoedende derde, die dan vervolgens geconfronteerd kan worden met de aanspraken van de kredietverlener - pandhouder op hetzelfde goed. In een dergelijk geval maakt de registratie in het pandregister het pandrecht enkel tegenwerpelijk aan de derde-verkrijger als die laatste bij de aankoop van het verpande goed handelde als professioneel, d.w.z. de verkrijger die handelt in het raam van zijn bedrijf of beroep. De benadeelde pandhouder - schuldeiser zal in dat geval dus nog steeds zijn rechten op het verkochte goed kunnen uitoefenen. Handelde de verkrijger bij de aankoop daarentegen niet als professioneel (vnl. de consumenten dus), dan is het pandrecht niet aan hem tegenwerpelijk en verliest de pandhouder dus zijn rechten op het goed. Aan de verkrijger die niet te goeder trouw is, blijft het geregistreerde pandrecht wel altijd tegenwerpelijk, professioneel of niet. Te onthouden is dat de professioneel die goederen aankoopt er goed aan zal doen zelf het pandregister te verifiëren om te controleren of er geen pandrecht op rust, teneinde niet met een pandhoudende schuldeiser van zijn verkoper geconfronteerd te worden. Weliswaar zal dit voornamelijk slechts een reëel risico zijn wanneer het gaat om goederen die de pandgever - schuldenaar verkoopt buiten zijn normale bedrijfsuitoefening. Denk daarbij bv. aan een productieonderneming die zijn gebruikte machines verkoopt. Over de goederen die de schuldenaar binnen zijn normale bedrijfsuitoefening verkoopt (m.a.w.: zijn handelswaren) kan hij ondanks het pandrecht immers vrij beschikken, tenzij anders overeengekomen.

Update: inwerkingtreding uitgesteld

Waar de inwerkingtreding van deze wet aanvankelijk uiterlijk 1 december 2014 zou plaatsvinden, heeft de wetgever deze datum bij wet van 26 november 2014 uitgesteld naar 1 januari 2017.