Rechtsmisbruik van WCO-procedure

Auteur(s): Bert Gregoir Jan van Wynsberghe
Geplaatst op: 19 december 2016
Bij de invoering van de WCO-procedure heeft de wetgever voorzien in een bescherming tegen o.a. faillietverklaring en beslaglegging voor ondernemingen die een WCO-procedure hebben aangevraagd. Deze bescherming kan ook misbruikt worden. Een recente uitspraak van het hof van beroep te Antwerpen illustreert dit. In het kader van de Wet Continuïteit Ondernemingen (WCO) kan een onderneming een gerechtelijke reorganisatie aanvragen bij de rechtbank van koophandel om een vermindering of (gedeeltelijke) kwijtschelding te verkrijgen van haar schulden. Na het indienen van een dergelijke aanvraag beslist de rechtbank van koophandel of de schuldenaar in aanmerking komt voor een gerechtelijke reorganisatie.

Bescherming

De Wet Continuïteit Ondernemingen biedt bescherming aan schuldenaars die een aanvraag tot gerechtelijke reorganisatie indienen tegen de faillietverklaring of gerechtelijke ontbinding zolang de rechtbank geen uitspraak heeft gedaan over de al dan niet toelating tot de gerechtelijke reorganisatieprocedure. Eveneens worden schuldenaars beschermd tegen inbeslagname en verkoop van hun roerende of onroerende goederen van zodra de aanvraag tot gerechtelijke reorganisatie ter griffie van rechtbank van koophandel wordt neergelegd. Indien de aanvraag tot opening van een gerechtelijke reorganisatieprocedure wordt afgewezen door de rechtbank staat het de schuldenaar vrij om, binnen de 8 dagen na de kennisgeving van het afwijzende vonnis, hoger beroep aan te tekenen tegen de beslissing. De hierboven reeds aangehaalde beschermingsmaatregelen zijn eveneens van toepassing op de schuldenaar die hoger beroep heeft aangetekend, tot dat het hof van beroep zich heeft uitgesproken. Op die manier kunnen er meerdere maanden verstrijken tussen het indienen van het verzoekschrift en de einduitspraak van het hof van beroep, tijdens dewelke noch een faillietverklaring of gerechtelijke ontbinding, noch een verkoop van in beslag genomen goederen mogelijk zijn.

Misbruik

Het spreekt voor zich dat de aanvraag tot opening van een gerechtelijke reorganisatieprocedure (en het eventuele hoger beroep tegen een afwijzend vonnis) vatbaar zijn voor misbruik door schuldenaren die louter bescherming wensen tegen hun schuldeisers, zonder effectief de opening van een gerechtelijke reorganisatieprocedure op het oog te hebben. De 5e kamer van het hof van beroep te Antwerpen bevestigde in een arrest van 18 februari 2016, gepubliceerd in het Rechtskundig Weekblad van 22 oktober 2016 (2016-07, p. 311) dat de bescherming die door de Wet Continuïteit Ondernemingen aan schuldenaars wordt geboden niet door de faillissementsrechter dient gerespecteerd te worden indien het hoger beroep tegen een afwijzend vonnis van de rechtbank van koophandel enkel en alleen wordt aangewend om bescherming te genieten tegen een faillietverklaring. In gevallen van kennelijk rechtsmisbruik moet een rechtbank de schorsende werking van een zuiver dilatoir aangevraagde WCO-procedure terzijde kunnen laten en alsnog tot faillietverklaring overgaan.

Concreet geval

In voorliggend geval werd door diverse schuldeisers een schuldenaar gedagvaard in faillissement voor de rechtbank van koophandel te Antwerpen. Om de behandeling van de vordering in faillissement door de rechtbank uit te stellen, had de schuldenaar tweemaal een aanvraag ingediend tot opening van een gerechtelijke reorganisatieprocedure. Nadat de rechtbank van koophandel dit verzoek tweemaal afwees, tekende de schuldenaar hoger beroep aan tegen het tweede afwijzende vonnis, om de faillietverklaring (tijdelijk) onmogelijk te maken. Het hoger beroep had kennelijk niet tot doel om de gerechtelijke reorganisatieprocedure opstarten, maar enkel en alleen het genieten van de wettelijke bescherming tegen de faillietverklaring. De faillissementsrechter die diende te oordelen over de dagvaarding in faillissement was van oordeel dat de bescherming, zoals voorzien door de WCO-wet, in het voorliggende geval niet toepasselijk was aangezien sprake was van rechtsmisbruik. De rechter sprak het faillissement uit, en liet de schorsende beschermingsmaatregelen van de WCO terzijde, gelet op het rechtsmisbruik in hoofde van de schuldenaar. Tegen het vonnis van de faillissementsrechter werd beroep aangetekend bij het hof van beroep te Antwerpen. Het hof bevestigde het vonnis van de eerste rechter en stelde dat in geval van kennelijk rechtsmisbruik de rechtbanken moeten kunnen ingrijpen en de schorsende werking van een zuiver dilatoir beroepsverzoekschrift inzake WCO moeten terzijde kunnen laten.

Relevantie

Het is dus voor schuldenaars niet gegarandeerd om louter door een verzoekschrift in te dienen gedurende ruime tijd van de bescherming te kunnen genieten die de WCO-wet voorziet. Maar anderzijds is het voor schuldeisers niet altijd nodig om alle actie te staken omdat de schuldenaar de WCO heeft aangevraagd: er kan zeker nagegaan worden of er geen sprake is van rechtsmisbruik.