Grondwettelijk hof laat rechtszekerheid primeren voor vacuumperiode eenheidsstatuut (8/7/2013 – 31/12/2013) qua verschillende opzeggingstermijn arbeiders – bedienden: alles blijft bij het oude

Auteur(s): Jan van Wynsberghe
Geplaatst op: 25 februari 2016
Volgens het Grondwettelijk hof moest uiterlijk 8 juli 2013 de discriminatie arbeiders - bedienden op het vlak van opzeggingstermijnen opgelost worden. De wet op het eenheidsstatuut trad echter pas op 1 januari 2014 in werking. Dit deed de vraag rijzen naar het lot van in de tussentijd (de "vacuumperiode") opgezegde arbeidsovereenkomsten.

Voorafgaand: het arrest van 7 juli 2011

Op 7 juli 2011 besliste het Grondwettelijk hof tot de ongrondwettigheid van art. 59 van de arbeidsovereenkomstenwet dat voor arbeiders en bedienden verschillende opzeggingstermijnen oplegde. Het Hof verleende aan de wetgever een termijn van twee jaar, die zou aflopen op 8 juli 2013, om deze discriminerende wetsbepaling te vervangen. Tot aan de deadline van 8 juli 2013 zou de oude, discriminerende wetgeving gehandhaafd blijven om rechtsonzekerheid te vermijden. De wetgever slaagde er niet in om vooropgestelde deadline van 8 juli 2013 te respecteren. De Wet op het eenheidsstatuut, die komaf maakte met de discriminerende wetgeving, trad slechts een aantal maanden later, op 1 januari 2014, in werking. Dit leidde er toe dat voor arbeidsovereenkomsten die beëindigd werden in de periode van 9 juli 2013 tot 31 december 2013 onzekerheid heerste met betrekking tot de toe te passen opzeggingstermijnen. Met het arrest van 21 januari 2016 schept het Grondwettelijk hof nu duidelijkheid.

De feiten

Een bediende werd op 15 november 2013 ontslagen en vorderde een compensatoire opzeggingsvergoeding op basis van art 86/2 van de arbeidsovereenkomstenwet. De werkgever argumenteerde dat hij als werkgever van een bediende, gediscrimineerd wordt t.a.v. een werkgever van een arbeider, die slechts gehouden is tot de uitbetaling van een lagere compensatoire opzeggingsvergoeding. Gelet op deze aangehaalde discriminatie stelde de Arbeidsrechtbank te Luik de prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk hof of de werkgever nu de toepasselijke compensatoire opzeggingsvergoeding voor een bediende, dan wel de compensatoire opzeggingsvergoeding voor een arbeider diende te betalen.

Het arrest van 21 januari 2016

Het Grondwettelijk hof diende zich te buigen over de concrete vraag of de oude discriminerende wetgeving nog toepassing kon vinden na de door de wetgever gemiste deadline van 8 juli 2013. In zijn arrest van 21 januari 2016 besliste het Hof dat de discriminerende wetsbepalingen verder dienden gehandhaafd te worden tot op het ogenblik dat de nieuwe wetgeving op het eenheidsstatuut in werking trad op 1 januari 2014. Het feit dat de wetgever de vooropgestelde deadline van 8 juli 2013 niet kon respecteren mag volgens het Hof dan ook geen verdere gevolgen teweegbrengen aangezien dit aanleiding zou geven tot een aanzienlijke rechtsonzekerheid.   Noot: lees ook onze eerdere update betreffende de opzegtermijnen onder het eenheidsstatuut en raadpleeg daarbij het praktische overzicht om de termijnen te berekenen.