De rechtspraak over indirecte discriminatie op basis van gezondheidstoestand bij een ontslag wordt gekenmerkt door een nieuwe én strenge tendens. Het weerlegbaar vermoeden van discriminatie - waardoor de bewijslast bij de werkgever komt te liggen - treedt ingevolge deze rechtspraak behoorlijk snel in werking. En het tegenbewijs dat de werkgever daarbij moet leveren is niet min…
De Antidiscriminatiewet verbiedt discriminatie bij een ontslag op basis van gezondheidstoestand. Wanneer een werknemer een vordering tot schadevergoeding wegens discriminatie instelt, is het in de eerste plaats aan die werknemer om de feiten aan te leveren die het bestaan van discriminatie op grond van gezondheidstoestand aannemelijk maken. Zo treedt een vermoeden van discriminatie in werking.
Slaagt de werknemer hierin, dan komt de bewijslast bij de werkgever te liggen om dit vermoeden te weerleggen. De werkgever moet dan kunnen aantonen dat het ontslag niet werd gebaseerd op de gezondheidstoestand van de werknemer, maar dat er redenen waren die vreemd waren aan de gezondheidstoestand om tot ontslag over te gaan. Indien de werkgever het ontslag wel indirect gaf omwille van de arbeidsongeschiktheid, zoals bv. omwille van de desorganisatie van de dienst, dan moet de werkgever kunnen aantonen dat zo’n discriminatoir ontslag gebaseerd is op een legitiem doel, alsook dat het passend en noodzakelijk is.
Kan de werkgever het tegenbewijs niet leveren of geen redelijke verantwoording aantonen? Dan is er een schadevergoeding van 6 maanden loon verschuldigd.
De volgende feiten werden als voldoende gezien om het vermoeden in werking te doen treden:
In één uitspraak van 2021 besliste het arbeidshof echter dat de combinatie van een ontslag tijdens ziekte en een vermelding van desorganisatie van de dienst niet voldoende was om het vermoeden in werking te doen treden (Arbh. Brussel 9 maart 2021, onuitg.).
In al deze uitspraken kwam het arbeidshof tot dezelfde conclusie: er was onvoldoende tegenbewijs dat er geen sprake was van discriminatie.
De arbeidshoven aanvaardden de desorganisatie van de dienst niet:
Het arbeidshof aanvaardde ook een functioneringsprobleem niet, aangezien er geen opmerkingen of negatieve evaluaties waren en aangezien de getuigenverklaringen daaromtrent onbetrouwbaar waren (Arbh. Antwerpen 14 juni 2021, onuitg.).
Wat wordt dan wel aanvaard als voldoende tegenbewijs bij ontslag onmiddellijk na een periode van ziekte? Drie recente uitspraken geven toch een genuanceerder beeld:
De werknemer die ontslagen wordt tijdens of na een arbeidsongeschiktheid wordt goed beschermd. De werknemer die een vordering overweegt weet nu dat het vermoeden snel in werking treedt en dat het tegenbewijs door de werkgever niet zomaar geaccepteerd wordt. Maar let wel: om de slaagkansen van een vordering te beoordelen houdt u best rekening met andere mogelijke oorzaken van het ontslag of de potentiële rechtvaardiging en de bewijsstukken die uw werkgever daarvoor heeft.
Voor de werkgever die over wenst te gaat tot een ontslag van een arbeidsongeschikte werknemer is dossieropbouw opnieuw cruciaal. De rechtspraak is streng en het bewijs dat het ontslag gebaseerd werd op andere redenen dan ziekte of dat het ontslag gerechtvaardigd was moet objectief, overvloedig en sluitend zijn. Bewijs van bv. het wegvallen van de functie of slechte prestaties, zal daarbij sneller geaccepteerd worden dan bv. de desorganisatie van de dienst. Alleszins kan u zich meestal maar best onthouden van enige verwijzing naar de arbeidsongeschiktheid in de ontslagmotivering en beraadt u zich goed alvorens u een werknemer die terugkomt uit ziekte of een attest binnenbrengt onmiddellijk ontslaat.
Stappers Advocaten kan u hierbij van a tot z bijstaan.